Onderwijs- en Innovatieplein

Opdracht

Wat is een opdracht?

Bij deze toets gaat het om opdrachten die gericht zijn op het ontwikkelen van cognitieve vaardigheden.

Een opdracht is gericht op het ontwikkelen en toepassen van cognitieve en praktische vaardigheden zoals schrijf-of uitdrukkingsvaardigheden, analytisch vermogen, synthese van kennis en praktische vaardigheden of redeneertrant (klinisch redeneren). Een opdracht is gebaseerd op een concrete vraagstelling waarbij de student een probleem of situatie behandelt of een specifieke (cognitieve taak) uitvoert hiermee legt de student een fundament voor het ontwikkelen van beroepsproducten. De vorm waarin de student de uitwerking van de opdracht laat zien kan in overleg met student(en) worden bepaald. Er kan geen goed antwoord geraden worden.

Opdrachten kunnen de vorm hebben van paper, essay, artikel, debat, verdediging, presentatie, kennisclip of (fysieke) deelproducten.

Een goede opdracht vraagt van studenten:

  • inhoudelijke kennis over één of meerdere onderwerpen. Deze kennis kan zowel verdiepend zijn als multidisciplinair.
  • toepassen van cognitieve en praktische vaardigheden
  • mondelinge en/of schriftelijke taalvaardigheid
  • praktische vaardigheden
  • een systematische aanpak naar aanleiding van een concrete vraagstelling (door probleem of situatie te beschrijven, samenvatten, analyseren, redeneren, argumenteren en plausibel concluderen).
  • eventueel methodisch en reflectief denken en handelen, besef van maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheid.

Het doel van een opdracht is studenten te helpen bij het begrijpen van concepten, het ontwikkelen van (praktische) vaardigheden of het toepassen van kennis. Een opdracht heeft schoolse doelen en wordt gebruikt binnen een onderwijsleeromgeving. Door het uitvoeren van specifieke (cognitieve) taken in een (on)bekende situatie legt de student een fundament voor het ontwikkelen van beroepsproducten. Zowel een beroepsproduct als een opdracht zijn gericht op het ontwikkelen en toepassen van cognitieve en praktische vaardigheden. Het verschil met een beroepsproduct is dat een opdracht gericht is op schoolse doelen, deelaspecten, deelvaardigheden, halffabricaten, etc. Een beroepsproduct is een eindproduct, dat in de praktijk als zodanig voorkomt. Ter illustratie kun je denken aan het inzetten van een rits (opdracht) of materiaalonderzoek (opdracht) om uiteindelijk een broek te ontwerpen en maken (beroepsproduct). Andere voorbeelden zijn: het kunnen werken met Excel (opdracht) ter ondersteuning van het maken van een begroting (beroepsproduct) of het onderzoeken van fysieke klachten (opdracht) ter voorbereiding op het uitvoeren van een anamnese en opstellen van een behandelplan (beroepsproduct).

  • Formuleer vanuit de leerdoelen een specifieke vraag of een specifiek dilemma waarbij de student op basis van bronnen een eigen uitwerking kan geven. Stem het taalgebruik af op het niveau dat je van een student verwacht.

  • Formuleer criteria waaraan de prestatie van de student dient te voldoen. Ontwikkel op basis hiervan een beoordelingsmodel. Kies hierbij een vorm voor de beoordelingscriteria die werkbaar is voor examinatoren en studenten, bijvoorbeeld rubrics.

  • Formuleer bij kortere opdrachten eventueel een inhoudelijk modelantwoord met variaties; stel indien nodig op basis daarvan het beoordelingsmodel bij.

  • Schrijf heldere instructies voor de student met daarin de randvoorwaarden en inkadering van de opdracht (zoals beperking van het aantal woorden, pagina’s, de beschikbare tijd of lengte of vereiste specificaties).

  • Betrek collega’s bij de ontwikkeling van de opdracht en beoordelingscriteria als kritische meelezers.

  • Bedenk hoe je de studenten tussentijds begeleidt (bijvoorbeeld met tussenopdrachten) en van feedback voorziet.

Wat zijn kwaliteitseisen aan een opdracht?

  1. leer- en feedbackfunctie: toetsing en beoordeling is ontwikkelingsgericht;
  2. transparantie: de inhoud en het proces van de toetsing is voor alle betrokkenen duidelijk;
  3. validiteit: de toets meet wat gemeten moet worden;
  4. betrouwbaarheid: de toets levert onder dezelfde omstandigheden hetzelfde resultaat op.

Kwaliteitseisen opdracht.

De examinator:

  • beoordeelt de opdracht met behulp van de beoordelingscriteria en beslisregels.
  • indien professionals uit de beroepspraktijk betrokken zijn (die geen examinator zijn) geven zij advies over de beoordeling; de examinator weegt het advies mee in de beoordeling;
  • legt het oordeel (cijfer of woordbeoordeling) vast op het daarvoor bestemde beoordelingsformulier;
  • onderbouwt het oordeel met feedback (en forward) op het beoordelingsformulier voor de navolgbaarheid van het oordeel;
  • zorgt ervoor dat studenten binnen de afgesproken termijn het oordeel ontvangen (na invoering in SIS en binnen de termijn die is vastgesteld in de OER).

  • Laat studenten zelf een specifieke vraag of een specifiek dilemma formuleren.
  • Geef studenten een keuze uit meerdere vragen of dilemma's.
  • Betrek studenten bij het opstellen van de criteria en/of rubric.
  • Laat studenten zichzelf beoordelen aan de hand van de criteria of rubric en laat ze elkaar feedback geven.
  • Geef studenten waar mogelijk ruimte in het kiezen van de vorm waarin ze de opdracht uitwerken.

Tips en aandachtspunten

  • Denk na over de wenselijkheid van het gebruik van generatieve AI bij een opdracht. En volg bij het gebruik ervan de HvA handreiking voor het gebruik van generatieve AI in het onderwijs. Onder andere wanneer je vermoed dat er sprake is van fraude of plagiaat.
  • Studenten hebben aan het begin van de studie vaak nog weinig ervaring met deze toetsvorm, dus neem ruim de tijd om te oefenen. Dit kost dus tijd.
  • Het nakijken is veel leeswerk en kost veel tijd (ook bij een goed modelantwoord). Houd rekening met een aanzienlijke tijdsinvestering bij het nakijken. Reserveer hiervoor tijd in de agenda.
  • Onderlinge afstemming is nodig als er meerdere docenten betrokken zijn bij de begeleiding en beoordeling. Onderlinge overeenstemming over wat goed is, kan lastig zijn. Stem met collega’s af hoe de criteria worden geïnterpreteerd.
  • Indien mogelijk: laat een collega mee beoordelen – zeker bij zwakkere resultaten of bij twijfelgevallen.
  • Er zit een zekere mate van subjectiviteit in de beoordeling. Zorg ervoor dat je persoonlijke mening over het onderwerp (of over de student) geen invloed heeft op de beoordeling.
  • Om te voorkomen dat studenten met goede schriftelijke taalvaardigheid in het voordeel zijn, kun je ervoor kiezen studenten de ruimte te geven zelf een uitwerking te kiezen. Zorg er in dat geval wel voor dat de leerdoelen hiermee behaald kunnen worden.
Gepubliceerd door  Programma Blended Learning 25 juni 2024