De effecten van masteropleidingen
ProjectOm zicht te krijgen op de effecten van een brede invoering van een masteropleiding voor leraren, heeft het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap door SEO, het Kohnstamm Instituut en de HvA onderzoek laten uitvoeren met het doel om een theoretisch (wetenschappelijk) en empirisch (causaal) verband te leggen tussen de masteropleiding van leraren en de kwaliteit van het onderwijs. In de nulmeting zijn daartoe potentiële effecten geïdentificeerd, is een onderzoeksdesign ontworpen en is een eerste meting uitgevoerd.
Potentiële effecten
Mogelijke effecten van een masteropleiding op leraren en hun omgeving zijn geïdentificeerd aan de hand van een analyse van relevante beleidsdocumenten, een analyse van de relevante wetenschappelijke literatuur en door middel van 35 interviews met betrokkenen in het onderwijsveld. De omvangrijke lijst met mogelijke effecten is als volgt geclusterd voor toepassing in de nulmeting van het empirische onderzoek naar daadwerkelijke effecten:
• Opbrengsten die ten goede komen aan leerlingen:
• Effecten op de vakinhoud en vakdidactiek van de leraar,
• Effecten op het pedagogisch-didactisch handelen van de leraar,
• Opbrengsten die ten goede komen aan de leraar:
• Effecten op de carrière/loopbaanmogelijkheden/inkomen van leraren,
• Effecten op de mogelijkheden voor professionalisering,
• Opbrengsten die ten goede komen aan schoolorganisatie:
• Effecten op de schoolontwikkeling (m.b.t. team, collega’s, schoolleiding),
• Effecten op het uitvoeren van onderzoek (door de leraar of op school),
• Opbrengsten die ten goede komen aan de onderwijssector:
• Effecten op de aantrekkelijkheid van het beroep van leraar (arbeidsaanbod),
• Effecten op de inzetbaarheid van leraren (arbeidsvraag).
Onderzoeksdesign
Effecten worden gemeten door uitkomstmaten te vergelijken tussen leraren met en zonder masteropleiding op verschillende momenten in de tijd (verschil-in-verschil meting). De onderzoekspopulatie wordt daarom opgebouwd uit een interventiegroep (leraren die een masteropleiding volgen) en een controlegroep (leraren zonder masteropleiding). Effecten kunnen pas na een vervolgmeting worden vastgesteld. Er kunnen meer effecten en met grotere zekerheid worden vastgesteld als in vervolgonderzoek meerdere metingen worden uitgevoerd onder meerdere cohorten en telkens gericht op de totale onderzoekspopulatie. Waarom die effecten
plaatsvinden kan het beste worden vastgesteld met de methodiek voor verklarende evaluatie.
Nulmeting
De interventiegroep voor de uitgevoerde nulmeting bestaat uit leraren die per 1 september 2013 een onderwijsmaster zijn gestart. De controlegroep bestaat uit leraren die geen onderwijsmaster volgen, maar qua kenmerken wel lijken op de interventiegroep, inclusief ‘zachte factoren’ als ambitie en motivatie voor het volgen van een masteropleiding. Deze kenmerken en factoren zijn vastgesteld door middel van een webenquête onder potentiële leraren, d.w.z. personen die zijn afgestudeerd van een bachelor of masteropleiding in de richting onderwijs en die al dan niet een (postinitiële) masteropleiding volgen. Die nulmeting heeft een goede basis gelegd voor het meten van effecten van een onderwijsmaster op hbo-niveau. Er zijn goed vergelijkbare interventie- en controlegroepen opgezet, die in de loop van de tijd gevolgd kunnen worden. Voor de onderwijsmasters op universitair niveau is het vinden van vergelijkbare interventie- en controlegroepen nog niet gelukt. Aanbevolen wordt om deze groep te benaderen via de Lerarenbeurs.
Qua uitkomstmaten worden in de hbo-masterpopulatie weinig verschillen waargenomen tussen de interventie- en controlegroepen. Daarmee is de nulmeting een redelijk uitgangspunt voor het vaststellen van effecten via vervolgmetingen. Enkele verschillen in uitkomstmaten, zoals een verbetering van de vakinhoudelijke kennis en een meer onderzoekende houding, zijn hoogstwaarschijnlijk toe te wijzen aan het reeds genoten onderwijs binnen de masteropleiding. Om hier helemaal zeker van te zijn had de nulmeting eerder plaats moeten vinden, namelijk vlak na de start van de masteropleiding in plaats van tegen het einde van het eerste studiejaar. Verschillen in de mate waarin leraren tijd besteden aan het geven van lessen en aan professionalisering worden mogelijk verklaard door de interventie zelf, namelijk het volgen van de masteropleiding. Voor andere verschillen in uitkomstmaten zijn geen goede redenen te geven. Hiervoor wordt dan ook aangenomen dat ze door toevalligheden tot stand zijn gekomen. In een vervolg van de effectmeting dient hier uiteraard wel rekening mee te worden gehouden.